De Zoladztest is ontwikkeld door de Poolse inspanningsfysioloog Jerzy Zoladz. In eerste instantie bepaalde Zoladz aan de hand van de maximale hartslag 5 zones: Z1 Hfmax – 50, Z2 Hfmax – 40, Z3 Hfmax – 30, Z4 Hfmax – 20, Z5 Hfmax -10. In de trainingspraktijk wordt ook veel gebruik gemaakt van Z0: Hfmax – 60.
Door de Zoladztest regelmatig uit te voeren krijgt de atleet inzicht in hoe de progressie is in de verschillende trainingszones.
De test gaat als volgt in zijn werk, na een uitgebreide warming-up wordt gestart met het lopen van zes minuten in de eerste trainingszone (Z0). Tijdens de 6 minuten wordt de hartslag zo vlak mogelijk gehouden en zo dicht mogelijk de zone hartslag. Na 6 minuten wordt afgelegde afstand vastgelegd. De rust (wandelen) duurt twee minuten, aan het eind van de twee minuten wordt de hartslag vastgelegd. Vervolgens wordt de volgende zes minuten afgelegd in Z1. In de praktijk wordt, in ieder geval bij jeugdige lopers, meestal niet verder gegaan dan Z4. Z0 t/m Z4 zijn de belangrijkste trainingszones.
De gemiddelde hartslag bij de verschillende zes minuten blokjes wordt in een grafiek uitgezet tegen de afgelegde afstand per blokje. Door in dezelfde grafiek ook het verloop van de herstelhartslag op te nemen ontstaat een beeld van het herstel en eventueel het overschrijden van de anaerobe drempel.